Zoals we al eerder op deze website vermeld hebben, heeft de Wet hervorming kindregelingen nogal wat gevolgen voor de berekening van de kinderalimentatie. Immers, als gevolg van deze wetswijziging is het kindgebonden budget in veel gevallen opgehoogd met de zogenaamde “alleenstaande ouderkop”. De aanbeveling van de expertgroep alimentatienormen luidt om het volledige kindgebonden budget in mindering te laten strekken op de basisbehoefte van de kinderen. Deze aanbeveling heeft verstrekkende gevolgen voor het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen. De situatie kan zich immers voordoen dat volledige kindgebonden budget zo hoog is, dat dit de gehele behoefte van de kinderen dekt. In dat geval zou de onderhoudsplichtige aldus geen alimentatieverplichting meer hebben.
Inmiddels is het zo’n twee maanden geleden dat de genoemde wet in werking is getreden en zijn er al beschikkingen gewezen waarin de rechtbank de richtlijnen van de expertgroep alimentatienormen inderdaad volgt. Dat het hier enkel gaat om richtlijnen, en dus niet om wetten, blijkt uit een recent gewezen beschikking door de rechtbank Den Haag. In deze beschikking overweegt de rechter het volgende:
Bij de berekening van de kinderalimentatie wijkt de rechtbank ten aanzien van de alleenstaande-ouderkop af van de richtlijnen die zijn opgesteld door de landelijke expertgroep alimentatienormen. Sinds 1 januari 2013 bepalen deze normen dat het kindgebonden budget dat ouders ontvangen in mindering strekt op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen. Met de invoering van de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015 hebben alleenstaande ouders die in aanmerking komen voor een kindgebonden budget recht op een verhoging van dit kindgebonden budget met de zogenoemde alleenstaande-ouderkop van maximaal € 3.050,00 (voor 2015). De expertgroep alimentatienormen beveelt aan om het totale kindgebonden budget (dus inclusief de alleenstaande-ouderkop) in mindering te doen strekken op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen. Deze aanbeveling kan er in bepaalde gevallen toe leiden dat er geen behoefte meer resteert waarin de ouders moeten voorzien, waardoor er geen aanleiding zou zijn voor het opleggen van een onderhoudsbijdrage ten laste van de andere niet primair verzorgende ouder.
De rechtbank leidt uit de wetsgeschiedenis van de Wet hervorming kindregelingen af dat het in de bedoeling van de wetgever ligt dat de alleenstaande-ouderkop ten goede komt aan de alleenstaande primair verzorgende ouder (zie bijvoorbeeld Kamerstukken 33716, nr. 3, blz. 8). De hiervoor vermelde aanbeveling van de expertgroep heeft in het onderhavige geval echter tot gevolg dat de vrouw als alimentatiegerechtigde ouder er minder dan de wetgever bedoeld heeft op vooruit gaat, omdat zij minder kinderalimentatie ontvangt. De man zou daarentegen minder behoeven te betalen, terwijl hij wel over draagkracht beschikt om meer bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De rechtbank volgt de aanbeveling voor zover die ziet op de alleenstaande-ouderkop daarom niet, en brengt – anders dan de aanbeveling – bij het berekenen van de kinderalimentatie het bedrag van de alleenstaande-ouderkop niet in mindering op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen.
Vooralsnog is het afwachten of andere rechtbanken de visie van de rechtbank Den Haag volgen. Vast staat in ieder geval dat er genoeg stof tot discussie is naar aanleiding van de invoering van de Wet hervorming kindregelingen en de daarmee gepaard gaande richtlijnen van de expertgroep alimentatienormen. Dit wordt ongetwijfeld vervolgd…